W.I.E.

Sprookjes

Droom maar

zomaar
droom maar
laat je ogen kijken
langs je wimpers
schuin omhoog

de laagste takken wuiven
naar het mos het zijn de
zachtste plaatsen in ons bos
mijn hand nog warm van het rijden
geleidt je naar de open plek

daar dansen de gedachten
omdat ze niet meer hoeven wachten
hier ontmoeten zij ook andere geesten
gedachten kunnen zij natuurlijk lezen
zijn toch vrienden van elkaar

soms verschijnt
een stille zijn kille wind
waait alle warmte weg
gedachten lopen snel te hoop
en vinden steun bij fee en prins

die stille vol verdriet
vertelt dan zijn verhaal
getroost door allen in het bos
verwarmd door het maangeel mos
worden zijn tranen snel gesust

de prins kijkt naar zijn fee
neemt heel stilletjes gedachten
van haar mee om ze te koesteren
en als zij slaapt en hij nog waakt
zijn hun gedachten bij elkaar

 

Wil Melker

 

 
 

muziek die liefde speelt in dromen
 
 
 
ik woon en droom in mijn kasteel
muren van fictie torens van kristal
immense gewelven en bogen
sterren in een sprookjesheelal
mijn toren is geriefelijk kamertjes zijn knus
de lucht is koel en kleurt en geurt naar
bloemen hooi en zonnig zomerfruit
de ramen open laten vlaagjes
natuur naar binnen lopen
 
 stilte is gevuld met klein gezang
van bonte vogels in de verte
klokken luiden vroom gebed
geluiden van de boerenerven
 koeien honden paarden schapen vullen
en verluiden schitterend decor
 
mijn tas gevuld met dromen
ik leg me neer op bed en
laat ze komen een voor een
ze tonen zich voor mij
en gaan voorbij in rij
dromen komen met een zachtheid
van fluwelen streling langs de werkelijkheid
zinnen beginnen met het spel
van tasten beminnen en proeven
aaien langs hardheid
verzacht vaak de groeven
 
lieve zoete dromen vol gezang
muziek die liefde speelt over snaren van je hart
trompetten die de hoogste tonen zichtbaar
maken als gekleurde regenbogen in het
zonlicht van een bui  klanken die dansen
in het groen van de wei blij met de bloemen
op een ritme van de wind heen en weer
in een eindeloos herhalen van geven en nemen
 
donkere dromen met het zwart van de nacht
gebulder van de wind in het onweer van krachten
die strijden met bliksems regens in slagen en
vlagen striemend wie waagt het weer te trotseren
duister van hogere machten die speelt met krachten
verborgen in klauwen getrouwen die eerlijk en recht
met kromheid vereren zuchten kreunen en steunen
van lijdende geesten geknecht door de satan in hitte
en pijn afhankelijk zijn van onschuldig vermoorden
eindeloos straffen van hen die gebogen door schuld
hun zielen verkochten in ruil voor kortstondig vertier
 
dromen ze komen en gaan voor de wind
vlieg mee op de stroming van losheid
landt in het bos op het mos
 zwem in de zee en drijf mee
met de golven vrij van de wereld
 vrij van jezelf.
kom droom maar mee
 
 
 
wil melker
23/10/2006

 

 

Waar zwerk en aarde elkaar raken, in naamloos hoog...

 

 

 

 

Afgetekend tegen donker zwerk

naamloos hoog, de trollenberg.

Bliksem schicht de duistere machten.

Donder schalt zijn ongetemde krachten.

 

Zijn profiel verlicht door hemels vuur,

de heerser van de tijd.

Het rijk vergroot zich ieder uur

en strekt zich uit tot aan oneindigheid.

 

Roerloos onder zwarte bomen,

blikken ogen van het woud.

Ze zien de elvenrijen komen

lachend trippelen als vanouds.

 

Zij dansen helder glas vannacht,

tot plots een grote  trollenmacht,

onder dekking van de bomen,

de glaspatronen breekt tot dromen.

 

De elven zijn verdwenen , het dansen is gedaan.

Trollen heersen zwart,  hun smidse rood,

laten vuur en wanklacht, van de helling gaan.

Dieren vluchten en de bomen zijn al dood.

 

 

De heerser, roerloos, schijnbaar onbewogen,

de ogen en zijn macht zijn reeds gebroken.

De orde is verstoord, vermoord is de natuur.

Het vieze afval van de trollenberg

vervuilt de wereld en verrookt het zwerk.

 

De duistere riten van de trollen,

sonoor gezang, gestamp en woeste dans,

geven de  nachten andere rollen,

brengen angst en  onrust in het woud.

Zorgt, dat men elkaar niet meer vertrouwd.

 

Waar vroeger rust en dromen waren

heerst nu chaos en veel pijn,

kruipt en sist het geel venijn en

steekt gevaarlijk snel zijn kop tussen de blaren.

Dood zijn prooi, om angst en voedsel te vergaren.

 

Niet snel maar gruwelijk spelend,

kille ogen lachen , verlangend naar de angst.

De natuur is nu niet meer te helen.

De wereld nadert zo door moord zijn ondergang.

Nog is er hoop, het spel der liefde is niet dood.

 

 

Waar zwerk en aarde elkaar raken, in naamloos hoog,

verschijnt een gouden glans…de  zonneboog.

 

 

De trollen, zwart bijeen geschreeuwd in woeste dans,

zij stoken smidse hoog en scherpen ijzer tot een boog.

Verhit hun ogen, nat hun donkere lijven,

ze denken heer en meester van de berg te blijven.

 

Het geel venijn en de vervuilde wereld betalen ongezien hun tol.

De voedselschuren worden leger en de waterputten hol.

De ijver wordt steeds noester en hun feesten alsmaar woester,

de wapenarsenalen groter en de paringsrituelen bloter.

 

Eens moet daar een einde zijn, als geel venijn

door dodelijke honger en een ongetemde drang naar angst

de trollen uit hun holen jaagt, de smidsen dooft

met groenig slijm en hoofden tegen rotsen slaat.

 

Serpent, als heerser opgericht, de kille blik, gericht

op de laatste snik van trollenkind, opent zijn bek.

De tweetand tong rolt uit, verslindt het kind.

Serpent legt zich te rusten op de grootste mat van trollenstad.

 

De gouden streep verlicht de top van naamloos hoog,

verwarmt het eerste nieuwe leven daar en gaat omlaag

van struik naar kleine boom, gras en zaden aangeraakt

met leven uit het licht, de nieuwe warmte doet zijn plicht.

 

De zonneboog tikt zachtjes aan de trollenstad.

Huizen en de rotsen nat van bloed, niemand die er open doet.

Verjaagt met koele wind de stank van dingen die ontbinden.

Verfrist met zachte regens vuil geworden huizen en plavuizen.

 

 

Brandt dan het grootste huis, de deur, de geur van dood

die daaruit stijgt, geeft kleur aan komend strijd.

 

Achter de zonneboog zijn elven , dansend in het licht,

bezig de wereld te verkennen, bezig met hun plicht.

Het vuil van trollen en hun werk, de neerslag van het zwerk,

bij een te garen en te werpen in een grote kuil.

 

Het geel venijn, ontwaakt door hitte uit zijn slaap.

Verlaat zijn mat en gaat geleid door geur van vuil

en angst van elven voor zijn muil ,

al glijdend, door het groenig slijm naar slangenkuil .

 

De stralen van de zonneboog raken zijn lijf.

Serpent voelt hitte aan zijn schilden, het slijm verdroogt.

De snelheid van zijn gang is van belang

voor het stillen van zijn honger, hij is bang.

 

Nog net op tijd verdwijnt hij in het vuil van slangenkuil.

De rijen elven dansen naar hun plaat rondom..

Zij staan te kijken hand in hand, de vleugels nog geborgen.

Serpent komt hoog en kijkt in zonneboog.

 

De kille ogen en gevorkte tong, de doder van de kinderen,

kijkt in het licht van zonnebogen. Verblind worden zijn ogen,

want  elven hebben snel hun vleugels uitgespreid.

Zij spiegelen de stralen van de zonneboog, in de ogen van serpent.

 

De strijd begint voor geel venijn, de elvenspiegel zorgt

dat er opeens wel honderd geel venijnen zijn.

Hij zwoegt en bijt en schreeuwt zijn eigen beeld kapot .

Heel langzaam knijpt de dood hem in zijn eigen strot.

 

Een vederlicht gejuich stijgt op, als de laatste adem gaat.

De elven dansen hand in hand, de vleugels in een feest verband.

Het geel venijn, verdronken in zijn groenig slijm, is dood

De trollen zijn verdwenen en de zonneboog wordt rood.

 

De wereld is weer schoon, de slangenkuil met vuil, weer toegedekt.

De zonneboog kleurt naamloos hoog weer rood, 

tot dat het spel opnieuw wordt opgezet. De inzet blijft de dood.

 

 

 

Sprookjes

 

 

Het dansje

 

Haar lichaam streelt

de struiken zacht

haar haar,

verward

in takjes groen

Haar ogen lokken

vogels uit hun nest

Ze danst het best

als manestralen

vallen op het mos

de vloerbedekking

van het bos

 

Het gele maanlicht

schijnt,

weerkaatst in

ogenblikken

Liefde van de

eerste nacht

die haar de

laatste sluier brak

geeft glans

aan eerlijk samenzijn

van prins en fee

Zijn armen reiken

lippen vragen

zachtjes

ga je mee?

 

De geur
jouw kleur
je rode hart
verwacht

vertrouwt
je kleine hand
in mijne
De liefdesspiegel
veilig in
ons blikkenveld
gaan wij
nog onbetreden
paden af
Verkennend
met z'n twee

De sterren
wijzen ons
de weg
Geluk speelt
zachtjes melodie
van liefde-tranen
zacht en warm
vergoten
met elkaar
De prins
hij opent
nieuwe werelden
voor haar

 

Mijn prinsesje

 

De nacht is

verdanst,

met jou in

mijn armen.

Je ademt

nog snel,

je lichaam

trilt warm.

 

Je spieren

gespannen

maar soepel

De aders

als wegen

direct naar

je hart

 

Een mistig gesprek

met je ogen

Ik buig

streel je wimpers.

Je ogen

gesloten

je mond

in een lach

 

Het bos

neemt ons op

Het mos

als een bedje

gespreid

voor ons beiden

Het groen

is gedekt

als een bloem

 

Als de dauw

is gevallen

uit wolken

van echt,

zijn wij terug

in de wereld

ontwaakt

in ons bed

 

Op de grond

nog een takje

een blaadje

als groet

 

 

 

De sluier

 

Het warme mos

jouw indruk

naast me

op de grond

 

Jij hebt je sluiers

afgedaan,

je hoofd omhoog

Uit struiken

komt een

zacht getrom

 

Je voeten,

een voor een

versnellen

ritme tot

een wervel

kleur

Jouw rode

vlek danst

op de open plek

 

Je lichaam

pakt de melodie

danst tonen

uit je haar

Je ogen

blikken licht

Je toont

je open hand

als band

als opening

naar mij

 

De bomen

houden

adem in

Gebladerte

ruist zacht,

De eerste

manestralen

geven

jouw gezicht

hun matte licht

 

Jouw rode vlek

wordt geel

als jij de

laatste sluier

geeft

Je danst en

kijkt me aan.

Je laat

je lichaam gaan

in overgaaf

aan mij

 

Je laatste

sluier als

herinnering,

daalt zachtjes

in de gele kring

 

 

Afscheid

 

 

Ik weet


Heb je ogen
bekeken in
het breken

van duister

door licht

van de morgen
De vogels
nog stil
jouw lichaam

nog slapend

je liefde

al wakend

 

Ik weet

dat je droomt

 

Ik kijk

langs je wimpers

de lijn

van je haren,

Je voorhoofd

je ernst

in een rimpel

de lach

die ontstaat

uit de kuiltjes

in wangen

Je mond

die, die lach

heeft gevangen

 

Ik weet,

dat je droomt

over ons


Het takje
lag stil
op de grond
Gebroken
bij het pogen
het licht
te bereiken

Gestopt in

zijn bloei

geknakt in

zijn groei

Een sterven

in blaadjes

van groen

 

Een groet
aan jou
kleine fee
Neem nu
mijn afscheid

ons takje
maar mee

 

Ik weet

dat je droomt

Dat je droomt

over ons

 

Vaarwel

 

 

Het takje

 

Het  takje

groen

gebroken

blaadjes

geel verdord

Het mos

begint te drogen

omdat het

winter wordt

 

Het ritselt

langs de bomen

een vlaagje hier

een stootje daar

alsof de wind

speelt met

zijn dromen

 

Is het

voorbij die

tijd van zon

en samenzijn?

De ogenblikken

met elkaar?

 

Een vleugje

hoop geeft

leven aan

de matheid

van de prins

Is zij verdwaald?

haar afspraak

niet gehaald?

 

Of is zijn fee

weer vrij

en heeft gekozen

om te dansen in

een ander bos

op zachter mos

 

Hij wacht

en koestert zacht

gedachten die

hij had aan haar

Verloren voor altijd

Zijn spijt

omdat er niets

meer overblijft

 

Zijn tranen

warmen mos

tot de zachtste

plaatsen in het bos

 

 

 

 

 
 

 

 
 

 

 

 

terug naar home

 

 

Copyright © Wil Melker